"Ik (Seyss-Inquart) richt hierbij op: de stichting Winterhulp Nederland", proclameerde 22 oktober 1940 de Rijkscommissaris. Dit was het begin van Winterhulp Nederland, een omstreden stichting, opgericht door de Duitsers voor de minder bedeelden onder de bevolking die een extraatje tijdens de barre winter wel konden gebruiken, want onder het Nationaal-Socialisme kon en mocht niemand het slecht hebben.
De leiding was in handen van de zakenman Carel Piek, geen lid van de NSB, maar wel pro-Duits ingesteld. Deze directeur-generaal Piek hoefde alleen verantwoording af te leggen aan de rijkscommisaris Seyss-Inquart. In het oprichtingsdecreet stond "Het is de taak der Stichting om de in het bezette Nederlandse gebied levende behoeftige Nederlandse staatsburgers zonder aanzien des persoons hulp en ondersteuning te verschaffen". Dat "zonder aanziens des persoons" moet men niet zo letterlijk nemen, want in het begin van de oorlog kregen de joden ook steun van de Winterhulp, maar naar mate de oorlog verstreek en de jodenvervolging begon, werden zij uitgesloten van steun van de Winterhulp. De Winterhulp was een poging van de bezetter in contact te komen met brede lagen van de bevolking en een nauwere samenwerking tussen de Duitsers en Nederlanders tot stand te brengen.
Dit gebaar van 'sociale bewogenheid' was echter vooral bedoeld om de 'goede' bedoelingen van de bezetter te benadrukken. Dat pakte anders uit. Bij de bevolking wekte de Winterhulp ergernis, omdat deze organisatie in de plaats kwam van de particuliere liefdadigheidsorganisaties. Vele posters werden beklad met de bekende leus "Geen knoop van mijn gulp voor de Winterhulp". Chantage bleek nodig om het geld uit de Nederlandse zakken te kloppen. Men probeerde de bevolking te paaien met speldjes in de vorm van bloemen, molens en sprookjes waren afgebeeld. Ondernemingen kregen brieven, die sterk op het gemoed moesten inspelen, met lijsten kwamen de collectanten aan huis. Ook moesten ondernemers 5% van hun winst afstaan en de werkende bevolking werd gevraagd 10% van hun loonbelasting te doneren (zie affiche hierboven). Naar buiten toe werd krampachtig de indruk gewekt dat de Winterhulp geen nationaal-socialistische aangelegenheid was. Ondanks de schijn van onpartijdigheid werd WHN toch als een Duits initiatief beschouwd. De overeenkomsten met het Duitse Winterhilfswerk waren daarvoor te duidelijk. De Duitse bezetter noemde de Winterhulp ronduit een fiasco. Alleen NSB-leden toonden zich enthousiast voor de Winterhulp. De gewone burger beschouwde een gift of medewerking aan de Winterhulp een vorm van collaboratie.
Toen ook prominente NSB'ers, onder wie Rost van Tonningen, zitting namen in het landelijk erecomité, was het voor iedereen duidelijk uit welke hoek de wind waaide. Een belangrijke bron van inkomsten voor WHN waren de collectes, die in principe één keer per maand in het hele land werden gehouden. Onder de collectanten bevonden zich veel pro-Duitse lieden en NSB'ers, die door de partijleiding waren aangespoord om zich voor dit werk op te geven. Voorts werden inkomsten verkregen uit de opbrengsten van loterijen, inhoudingen op lonen en salarissen en uit de winstpercentages die bedrijven moesten afstaan. Veel mensen waren ervan overtuigd dat een deel van het ingezamelde geld naar Duitsland of de NSB ging, dit was echter een misvatting. De tekenaar Jordaan heeft deze gedachte destijds mooi weergegeven (zie tekening hieronder).
Hieronder vind u een huis aan huis folder uit 1941 waarin wordt opgeroepen door de Directeur-Generaal Piek te doneren aan de Winterhulp.
Bron: Documentaire Nederland en de tweede wereldoorlog (uitgeverij Waanders 1990)